Legenda bij beschrijving van plantensoorten en de tabellen.
Legenda bij de tabellen en overzichten
Veel soorten van vochtige of zelfs natte grond groeien ook nog wel droge(re) grond, maar dat kan ten koste gaan van de nectarproductie. Dat betekent vaak minder bijenbezoek. Zo lang er geen concerrente van andere planten is, kunnen veel plantensoorten het buiten hun optimale milieu lang volhouden. Deze speling die planten hebben wordt ook wel 'ecologische amplitudo, genoemd.
T Kan in tuinen worden toegepast: stadstuinen, plattelandstuinen, volkstuinen etc.
Er is een keuze gemaakt van planten die vaak niet vanzelf (spontaan) in tuinen groeien. Dat is mede bepaald door mijn vroegere ervaring als hovenier. Natuurlijk kunnen ook de overige planten in tuinen worden uitgezaaid of aangeplant, maar dat hangt vooral af van de doelstelling en het karakter van de tuin. Sommige planten kunnen zich sterk uitbreiden, zie hier voor de tekst onder de links. De plek van de tuin in de stad of dorp en de regio zijn sterk bepalend voor het bezoek van wilde bijen. Dit geldt ook voor de structuur van de stad. In de Amsterdamse grachtengordel is de kans op bijenbezoek aan zienlijk kleiner dan in de tuinrijke buitenwijken. Een tuin dicht bij de duinen zal meer door wilde bijen worden bezocht dan een tuin midden in een polder. Het overgrote deel van de planten is in de eigentuin uitgestest. Maar het is altijd de moeite waard om planten ook zelf uit te proberen.
# Plant is belangrijk voor minstens een gespecialiseerde bij. Bij een bijennaam: bij is afhankelijk van, of heeft een sterke voorkeur voor deze plant, het plantengeslacht of de planten familie waar deze plant onder valt.
B Bijen die boven de grond nestelen en die ook gebruik kunnen maken van bijenhotels.
ex. Uitheemse/exotische, maar ingeburgerde plant.
* Vaak in zaadmengsels toegepast. Omdat de planten verschillende eisen aan de bodem stellen, worden ze in geselecteerde mengsel geleverd. Zie tabellen voor de eisen die deze planten aan de bodem stellen. Voor leveranciers biologisch gekweekt zaad zie startpagina.
! Bij inzaaien akkerplanten. Plant kan langs bepaalde gewassen een schadelijke invloed hebben, doordat het voedselplanten zijn voor plaaginsecten. Dit kan voorkomen als het akkeronkruid en het gewas tot dezelfde plantenfamilie worden gerekend.
S Kunnen als solitaire plant of in keine groepen in zowel grote als kleine tuinen worden toegepast. Is gebaseerd op eigen ervaring en experimenten. Maar ook hier geldt: zelf experimenteren levert de beste kennis op.
VR Voedselrijk
MVR Matig voedselrijk
AS Arm /Schraal
Hb voornaamste drachtplant voor honingbijen.
W voornaamste bijenplanten voor 'solitaire'wilde bijen; soms alleen zeer locaal of reginonaal
# de bij heeft sterke voorkeur voor deze plant of is er min of meer van afhankelijk.
NZV Nat -zeer vochtig
V Vochtig/vochthoudend
DVH Droog/Vochthoudend
Z Zon vaak - licht beschaduwd
HS Halfschaduw - licht beschaduwd
S Grotendeels schaduw--
Bloei: bloeiperiode
H in m: Hoogte in m: twee cijfers achter de komma worden naar boven afgerond dus 0,05 wordt dan 0,5.
Honingbijen
Onderstaande codes zeggen in principe niets over de voedingswaarden van de genoemde drachtplanten. Het gaat hier alleen om de ervaring met bijenbezoek. Vooral als bijenplanten kleinschalig worden toegepast is het goed om te weten dat bijenbezoek op veel bijenplanten geen vanzelfsprekendheid is. Zelfs zeer uitmuntende bijenplanten laten het onder bepaalde omstandigheden afweten en soorten, bijvoorbeeld vlier, waar zeer zelden bijen op worden waargenomen, worden soms talrijk door honingbijen bezocht. Hoe meer planten van eenzelfde soort bij elkaar staan (o.m. landbouw, tuinbouw, openbaar groen en hoe dichter bijenvolken bij de drachtplanten staan, des te drukker ze door honingbijen worden bezocht.
De kwalificatie voor wilde bijen en honingbijen is gebaseerd op eigen, niet wetenschappelijk geregistreerde waarnemingen sinds 1982.
Hb5: goed tot zeer goed en meestal constant bevlogen. De betere drachtplanten bevinden zicht in de categorie Hb5-Hb3. Maar dat heeft het meest betrekking op het stedelijke gebied. Als soorten van Hb1-2 massaal voorkomen en er in de omgeving bijenvolken staan geplaatst, kunnen deze planten zeer goed door bijen worden bezocht. Dit komt vooral voor bij land- en tuinbouwgewassen.
Hb4: intensief bezoek is minstens eenmaal waargenomen.
Hb3: regelmatig in grote of kleine aantallen aanwezig.
Hb2: vaak afwezig.
Hb1: meestal in kleine aantallen waargenomen,
+: geregeld of soms hoger: bij Hb1 (3 of 5) en Hb3 (5) is vaak het geval in de buurt van een bijenvolk
Bloemkleur
De kleur van het stuifmeel heeft betrekking op waarnemingen van door bijen verzameld stuifmeel (klopjes stuifmeel in de korfjes bij honinngbijen en hommels; bij wilde bijen het stuimeel in de scopa op de achterpoten of aan de onderkant van het achterlijf (buikschuier).
 
Over de tabellen
De tabellen geven alleen globale informatie. Voor meer volledige informatie en foto's over de plant en het milieu moet op de plantennaam worden geklikt.
De tabellen bevatten alleen plantennamen die op deze website voldoende zijn uitgewerkt of binnenkort zullen worden uitgewerkt. Van de overige drachtplanten genoemd in het Plantenvademecum wordt voorlopig volstaan met een lijst met teksten uit dit Plantenvademecum. Zodra er voldoende materiaal beschikbaar is, worden deze planten ook op de website geplaatst.
De hoogte wordt gegeven in meters en is naar boven of naar beneden afgerond; dus 0,05 m wordt 0,1 m; bij bomen worden alleen hele meters opgegeven
Opmerking: de groeiplaatsfactoren hebben betrekking op min of meer gemiddelde omstandigheden. Vaak is er enige speling. Bijvoorbeeld alle planten waarvoor zon wordt opgegeven, verdragen wel enige tijd lichte schaduw of half schaduw. Veel planten van vochtige tot zeer vochtige bodems groeien ook op minder vochtige bodems, maar dan niet in de volle zon.
Hommels zijn niet in de tabellen opgenomen. Vrijwel alle genoemde planten die door honingbijen en solitaire wilde bijen worden bezocht, worden ook door hommels bezocht.
Bij kenmerken bomen en heesters: 'hout' heeft betrekking op de houtige delen van de plant. Dat zijn schors, twijgen en takken.
  ----
Vochtigheid bodem  
Nat: bodems die langdurig, meestal in het winterhalfjaar, onder water staan en in de zomer vochtig of drassig blijven waardoor zuurstoftekort in de wortelzone kan optreden. In de zomer kan de gemiddelde grondwaterstand tot 80 cm zakken.
Zeer vochtig: staat tussen nat en vochtig in
Vochtig: bodems die ook rond de zomerperiode vochtig blijven of in het winterhalfjaar een relatief hoge grondwaterstand hebben. Hierbij wordt verondersteld dat de capillaire werking niet is verstoord. In de winter kan het grondwater minder dan 40cm diep zitten, in de zomer kan dat oplopen tot 1,20 m.
Vochthoudend: bodems die in de zomerperiode niet helemaal uitdrogen, maar voor de planten nog voldoende vocht kunnen vasthouden. Dit kan het geval zijn bij leem-, löss-, zavel- en kleigronden. Bodems die dus voldoende leem- en kleideeltjes bevatten. Verder ook humushoudende bodems. Deze categorie wordt ook gebruikt (vooral voor de uitheemse plantensoorten) voor bodems, die min of meer tussen droog en vochtig in staan. Vooral met betrekking tot de grondwaterstand in de winter staan ze meer bij de droge bodems. Kijkend naar de groei van de planten neigen ze in het groeiseizoen meer naar de vochtige bodems.
Droog: min of meer droog: bodems die rond de zomerperiode (mei-september) niet of nauwelijks vocht bevatten en bovendien een lage grondwaterstand hebben. In de praktijk is dit puur zand, leemarm zand en bodems waarin de capillaire werking is gestagneerd. In het winterhalfjaar is de grondwaterstand gemiddeld dieper dan 40 cm, in de zomer dieper dan 1,20 m.
 
  ----
Voedselrijkdom is gerelateerd aan grasland
Voedselarm/schraal: productie drooggewicht lager dan 4 ton per ha per jaar.
Voedselrijk/matig voedselrijk: tussen 4 en 8 ton. Deze eenheid heeft meestal betrekking op tuinen die niet te zwaar worden bemest.
Voedselrijk - zeer voedselrijk: tussen de 8 en 12 ton; ruigte op vochtige tot natte voedselrijke bodems: tot 15-20 (30) ton per jaar.
 
Lichtcondities
zon: het grootste deel van de dag volle zon.
zonnig: volle zon afgewisseld met relatief korte periodes met schaduw.
Beschaduwd/halfschaduw: een mix van zon en schaduw. Bijvoorbeeld wanneer de planten zijn afgeschermd door goed lichtdoorlatende bomen; in ieder geval geen permanente schaduw of slagschaduw gedurende het grootste deel van de dag.
Schaduw: in hoofdzaak schaduw, maar in het merendeel deel van de situaties geen donkere schaduw; plekken waar de zon niet schijnt maar het wel redelijk licht is.
Kleuren van de bloemen: in verband met de beperkte ruim te wordt meestal alleen de hoofdkleur opgegeven. Dus geen blauwpaars of paarsrood etc. Hiervoor wordt verwezen naar de link.
 
Bloemkleur
Kleuren is altijd een probleem bij planten. In de overzichtstabellen is gebruik gemaakt van de kleuren van het website programma. Deze kleuren zijn symbolisch bedoeld.
--
bij bomen en heesters  
Er wordt hier vanuit gegaan, dat bomen en heesters in principe niet gesnoeid hoeven te worden. Er zijn echter situaties dat de planten te groot worden of dat de vitaliteit sterk terug loopt. Vorm- en/of verjongingssnoei is dan vaak noodzakelijk. Waar geregeld mensen komen of verkeer is, speelt ook de veiligheid een grote rol.

Kweekvormen/cultivars worden niet of zo min mogelijk genoemd. In de eerste plaats zijn er vaak zoveel kweekvormen dat het ondoenlijk is om ze hier te noemen; in de tweede plaats zijn ze vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Vuistregel:De meeste kweekvormen, voor zover ze niet dubbelbloemig zijn en/of nog beschikken over goed functionerende nectarklieren en stuifmeel producerende meeldraden, komen wat dracht betreft meestal sterk overeen met de botanische/natuurlijke soort.

 
Onderstaande waarden worden niet in de tabellen genoemd.
De richtwaarden voor pollen/stuifmeel De richtwaarden voor nectar
rwp 0: geen pollen rwn 0: geen nectar
rwp 1: 1 – 25 kg/ha rwn 1: 1 – 25 kg/ha
rwp 2: 26 – 50 kg/ha rwn 2: 26 – 50 kg/ha
rwp 3: 51 – 100 kg/ha rwn 3: 51 – 100 kg/ha
rwp 4: 101 – 150 kg/ha rwn 4: 101 – 200 kg/ha
rwp 5. 151 – 200 kg/ha rwn 5: 201 – 500 kg/ha
 
Bron: Hoorde, A.van, M. Hermy, B. Rotthier & F.J. Jacobs, 1996. Bijenplantengids. Koninklijke Vlaamse Imkersbond. 95 pp. Voor verantwoording zie pag. 23-24 van deze publicatie.
De kern is dat de opgeven waarden in de literatuur sterk verschillen en sterk van allerlei ecologische omstandigheden (bodem, klimaat) afhankelijk zijn. Een soort kan op de ene plek een perfecte drachtplant zijn en op de andere plek waardeloos voor bijen.
De meest veilige interpretatie is: 3-5 goed tot zeer goede, 2- 1 matige tot weinig betekenisvolle drachtplant.